Beschrijving
Het was nacht. Dit was dè tijd, zijn tijd, de tijd waarin hij opleefde. Het dier liep naast hem. Ze waren één, van nature allebei gemeen, sluw en gevaarlijk. Er gleed een schaduw over hen heen. Het was een donkere en onheilspellende schaduw. Hij draaide zich om, laar er was niemand. Hij deed zijn ogen open. Er klonk nu een stem in zijn hoofd. Het was een lage en vals klinkende stem. Hij hoorde hem altijd voordat hij iets verkeerds ging doen.